- work
- adj. van het werk--------n. werk; arbeid; beroep; werkplaats; handenarbeid; arbeid; handeling; inspanning--------v. werken; arbeiden; aan het werk zetten; lopen, functioneren; veroorzaken; leiden; oplossen; langzaam vooruit komenwork1[ wə:k]I 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 werk(stuk) ⇒ arbeid2 borduur/hand/naaldwerk♦voorbeelden:1 a work of art • een kunstwerkhave one's work cut out (for one) • ergens de handen aan vol hebbenset to work • aan het werk gaan/zettenset about one's work in the wrong way • verkeerd te werk gaanat work • aan het werk; op het/zijn/haar werkmen at work • werk in uitvoeringbe in regular work • vast werk hebbenthis must be the work of the cat • dit heeft de kat vast gedaanthe work of an hour/a day • een uur(tje)/dag werkout of work • werkloos〈spreekwoord〉 all work and no play makes Jack a dull boy • 't is een slecht dorp waar het nooit kermis is; de boog kan niet altijd gespannen zijn¶ 〈boekhouden〉 work in progress • goederen in bewerking, onderhanden werkII 〈meervoud〉1 oeuvre ⇒ werken, verzameld werk2 werk ⇒ mechanisme 〈van klok enz.〉3 〈the; werkwoord voornamelijk enkelvoud; informeel〉zooi ⇒ bups, mikmak4 〈werkwoord voornamelijk enkelvoud〉fabriek ⇒ bedrijf, werkplaats♦voorbeelden:¶ 〈slang〉 give someone the works • iemand f onder handen nemen; 〈in het bijzonder〉iemand om zeep helpen〈informeel〉 gum up the works • de boel in de war sturen〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot the works • alles op alles zetten, alles riskerenit's in the works • er wordt aan gewerkt→ publicpublic/————————work2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 werken ⇒ functioneren2 trillen 〈van lip bijvoorbeeld〉 ⇒ bewegen3 gisten ⇒ werken4 raken 〈in een bepaalde toestand〉♦voorbeelden:1 work to rule • een stiptheidsactie houdenthe scheme didn't work • het plan werkte nietwork away • (druk) aan het werk zijnwork on • doorwerkenwork against • tegengaan/werken, belemmerenwork at • werken aan, zijn best doen opit works by electricity • het loopt op elektriciteitwork on • werken aan, bezig zijn metwork to • werken volgens/aan de hand vanwork (up)on • van invloed zijn op, doorwerken in/opwork with • (samen)werken met4 the boy's socks worked down • de sokken van de jongen zakten afwork round to • toe werken naar/aansturen opII 〈overgankelijk werkwoord〉1 verrichten ⇒ tot stand brengen, bewerkstelligen2 laten werken ⇒ aan het werk hebben3 in werking zetten ⇒ aanzetten, bedienen, bewerken, in bedrijf houden4 zich banen 〈een weg door iets〉5 bewerken ⇒ kneden, werken met6 brengen, maken 〈in bepaalde toestand〉 ⇒ aanzetten 〈oppeppen/zwepen〉7 (op)naaien ⇒ stikken, borduren♦voorbeelden:1 work miracles/wonders • wonderen verrichten〈informeel〉 I'll work it if I can • ik zal het voor elkaar zien te krijgen2 work someone hard • iemand hard laten werken3 work a district • een district afwerken/reizenwork a farm • het boerenbedrijf uitoefenenwork a mine • een mijn exploiterenworked by steam • met stoom aangedreven4 work one's way through university • zelf zijn studie bekostigen 〈als werkstudent〉work one's way to the top • zich naar de top werken5 work clay • kleien, boetseren6 work something loose • iets loskrijgenwork someone to tears • iemand in huilen doen uitbarsten
English-Dutch dictionary. 2013.